Annette van den Bosch
Jozef Deleu l
 
 
Informatie over Annette van den Bosch en deze site Gedichten, waaronder Vlaamse en vertaalde         Artikelen over dichtbundels en dichtbijeenkomsten Recensies van dichtbundels Interviews met dichters, uitgevers etc Over jonge dichters
Beginpagina                 Contact
 
     
  -
 

‘In hoeverre laat je de ander toe’

In gesprek met Jozef Deleu

Verschenen in Meander van 28 september 2003

Opvallend in het huis van Jozef Deleu (Roeselare, 20 april 1937) is het grote aantal boeken. In de kamer waar hij mij ontvangt zijn alle wanden bedekt met dichtbundels. Een Walhalla voor de dichter. Hij heeft alles. Elke nieuw verschenen bundel koopt hij aan om te beoordelen op kwaliteit. Systematisch bekijkt hij wat er in het Groot Verzenboek kan worden opgenomen. Alfabetisch opgesteld staan ze. Mijn blik rust op Spinoy en Stassijns. In deze kamer voel ik mij nietig maar ook prettig naast deze veelvuldig gelauwerde man die het Liegend Konijn heeft opgericht. Dat prachtig uitgevoerde tijdschrift, waarin gedichten staan die gloednieuw zijn, uit het nest geroofd zijn. Soms zijn de eitjes nog niet helemaal schoon moet hij nog veertjes wegpoetsen. Hij doet dat met veel plezier.

Foto: Andersen Ulf

In het volgende Konijn komen weer veel grote namen voor zoals Brassinga, Buelens, Gerbrandy, Gerlach, Komrij en Mortier.Op 6 oktober om 20.00 uur wordt het tweede nummer van Het Liegend Konijn (HLK) in de Brakke Grond aan het publiek voorgesteld. Voor het april nummer van 2004 hebben al toegezegd Spinoy, Jooris, Mandelinck, Reints en Barnard. Met het oprichten van HLK gaf Deleu toe aan een jeugdliefde die al veertig jaar duurt. Eerder oprichten zou in strijd zijn met zijn werkzaamheden bij Ons Erfdeel, het tijdschrift dat hij in 1957 oprichtte. Sinds hij terugtrad als hoofdredacteur heeft hij zijn handen vrij. In het begin miste hij het werk bij Ons Erfdeel. De vestiging ligt naast zijn huis. Het was dan ook vijfenveertig jaar lang zijn gewoonte om rond kwart over zeven naar het werk te lopen. Ons Erfdeel heeft bijgedragen aan de verspreiding van de Vlaamse en Nederlandse cultuur in het buitenland, met name in Frankrijk en Engeland, waarvoor Franse en Engelse edities van het tijdschrift verschijnen. Dit is een literaire, culturele en maatschappelijke verdienste, die grote lof verdient. De huidige hoofdredacteur Luc Devoldere, is zeven jaar lang ingewerkt als opvolger. Perfectionist als hij is, wil Deleu dat alles klopt, ook na zijn vertrek. Hij is nergens meer bij betrokken. Ons Erfdeel is nu volwassen.

Deleu heeft in zijn leven tal van onderscheidingen ontvangen en hij had een bewogen levensloop in politiek/maatschappelijk opzicht. Voor Meander beperken we ons in het gesprek tot de dichtactiviteiten. Toch wil ik hier voor een beter inzicht in Deleu’s persoon een uitspraak citeren uit De rode telefoon, het boek dat Jeroen Brouwers schreef over Deleu: “…het blijft vechten tegen de mediocriteit. Dit soort opmerkingen was mij (Deleu, AvdB) sympathiek: ik herkende er mijn eigen afkeer in van mediocriteit: doe wat er gedaan moet worden zo integer, correct en goed mogelijk, neem onbegrip, tegenwerking en laster op de koop toe, misluk desnoods in je opzet, maar wees nooit middelmatig en weiger concessies die indruisen tegen je eigen oprechte overtuiging. Gold dit, wat mijzelf betreft, hoofdzakelijk ‘slechts’ in artistiek, literair opzicht, al bepaalde het daarom niet minder mijn dagelijks bestaan, voor Deleu is ‘het vechten tegen de mediocriteit’ een levensaangelegenheid.” Even verderop in het boek schrijft Brouwers: “Ik sprak hem van mijn weemoed om de niet gerealiseerde maatschappij-veranderende voornemens van vroeger. Zouden de nieuwe generaties er wel iets van terecht brengen?”
Dergelijke somberheid en twijfel pleegt Deleu als stof van zijn kleren te slaan.”Het is goed dat men zijn wonden likt - als het tenminste nieuwe wonden zijn, geen oude. Het komende is belangrijker dan het voorbije, hoezeer wij ook door het voorbije zijn beïnvloed en gemaakt. Men wordt iedere dag een beetje anders, en dat kan men beschouwen als de inspiratiebron van het bestaan. Niets is af en het definitieve komt pas ter sprake als wij er niet meer zijn.”

Al sinds 1976 stelt Deleu het Groot Verzenboek samen met een dwarsdoorsnede van de beste Nederlandstalige gedichten. De nieuwste versie verschijnt in het najaar van 2004. Er worden gedichten geschrapt als het taalgebruik niet meer past in deze tijd en gedichten toegevoegd als blijkt dat iemand voor een generatie belangrijk is. Natuurlijk speelt bij de selectie een rol dat Deleu steeds meer leest en daardoor een ontwikkeling meemaakt in het waarderen van de poëzie. Ook maakte Deleu voor het Guido Gezelle jaar 1999 een verzamelbundel van diens mooiste verzen. Dat werden er slechts dertig. Natuurlijk is een keuze altijd arbitrair, maar veel meer zouden er niet bij mogen om de kracht van het werk niet te verzwakken.
Onder zijn favoriete dichters horen onder meer Claus, Kopland, Komrij en Vroman. (Deleu merkt op dat de beste gedichten van Komrij in het oktobernummer van Het Liegende Konijn staan.) Maar ook voor Bloem, Gerhardt en Vasalis heeft hij grote belangstelling. Van deze laatste dichters vindt hij het terecht dat uitgebreide verzamelbundels worden uitgegeven. Van veel anderen is het zonde van het papier. De meeste dichters schrijven immers niet meer dan een handvol goede gedichten, waarom dan complete verzamelde werken uitgeven. Bloem en Lucebert zijn belangrijke dichters voor latere generaties en hun werk moet dan ook vooral breed verspreid worden. Meer mensen zouden kennis moeten kunnen nemen van poëzie die hen aanspreekt. “De kunst is om een gedicht te interpreteren en uit te leggen aan mensen die normaliter geen poëzie lezen. Dat is veel moeilijker dan aan vakgenoten uitleggen wat er in een gedicht omgaat.” Hij doet dat zelf twee maal per maand in het familieblad De Bond dat onder een miljoen Vlamingen verspreid wordt.

“Een goed gedicht maakt het persoonlijke universeel en het universele persoonlijk, brengt iets teweeg bij de lezer. Vooral authenticiteit is van belang. Een dichter die overmatig gebruik maakt van ironie, vermijdt daarmee de emotie. En juist emotie kan waardevol zijn voor een gedicht. Sommige Vlaamse dichters maken zich schuldig aan barokke, flauwe woordenkramerij. Ze gaan ten onder aan hun eigen woordenschurft en goedkope bevlogenheid.”
”Een dichter moet veel lezen en kritisch zijn op zijn eigen werk. Als een bundel niet door een uitgever wordt opgenomen dan heeft het weinig zin in eigen beheer een bundel uit te geven. Beter is het om dan na te gaan wat er mis is met het werk.”

Deleu’s eigen gedichten bestaan uit simpele woorden. Het zijn schijnbaar eenvoudige teksten, maar ze bevatten een diepe onderlaag. Hugo Brems schrijft in het voorwoord van de verzamelbundel Hoe het licht wandelt het volgende: “De poëzie van Deleu is dan ook in alle opzichten de keerzijde van zijn publieke leven. Zij is louter innerlijkheid, verstilling, bezinning, en zij is doortrokken van een diepe melancholie.” Even verderop in het voorwoord schrijft hij: “Ook de deernis met andere kwetsbare mensen, hoe onvermogend en hulpeloos ook, geeft troost. Nergens wordt het met zoveel woorden gezegd, maar de spiegeling van het eigen, individuele levenslot in dat van anderen, schept een band, maakt het leven de moeite waard.” Een voorbeeld van hetgeen Brems verwoord zie ik in het volgende gedicht:

Omarming

We groeien tot gebaar,
worden ledematen van mekaar.

Ons denken wordt geladen
tot gemeenzaam staande slapen.

Wij zijn schaduw van mekaar,
maar ook spiegel vol gevaar.

(uit: Schaduwlopen, 1963)

Hoewel Deleu nu meer tijd heeft om te dichten en proza te schrijven doet hij het niet. Hij is een actieve man, maar geen veelschrijver. Hij voelt zich verwant met Nescio. Met zijn gedichten wil hij aanstippen, een kader brengen. De lezer mag de invulling geven, de onderstroom voelen. Het leven zelf is het belangrijkst, daardoor wordt hij gevoed. De relaties met zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen staan voorop. Dichten en schrijven zijn de ‘droesem van het bestaan, waarin bezinkt wat overblijft’. Van daaruit reflecteert hij op het verleden en de toekomst. Het uitgangspunt van zijn gedichten is altijd het metafysische. Waar komen we vandaan, wat doen we hier, wat heeft het leven voor zin? Door zijn perfectionisme wil hij alleen dat opschrijven wat van belang is. Dat betekent: comprimeren. Daarnaast wordt dan nog door zijn innerlijke censor twee derde van wat geschreven is geschrapt. Wat uiteindelijk overblijft is de kern. Hij noteert ideeën in kleine zakboekjes die hij overal bij zich draagt. Werkt dat uit op de pc. Maar een gemakkelijk schrijver is hij niet. Hij schrijft met weerzin, voornamelijk omdat het resultaat perfect moet zijn. In totaal schreef hij tot nu toe zo’n honderd gedichten en paar honderd pagina’s poëtisch proza. Maar die teksten mogen er dan ook zijn. Laten in een notendop de levens zien van normale mensen - van mensen die op de grens leven tussen jeugd en volwassenheid, tussen vrede en oorlog, tussen normaal leven en waanzin. Het is ook de geschiedenis van de grensstreek. In België is het leed om de Eerste Wereldoorlog groter dan in Nederland. Er zijn veel mensen gestorven voor hun vaderland in die periode. Het was een vreselijke tijd en vele Vlamingen uit de grensstreek herinneren zich dat door hun ouders of hun grootouders. De monumenten van de oorlog blijven levend.

De grens is in het werk en leven van Deleu bijzonder belangrijk.
De Vlaamse familie van zijn moeder is in 1914 met dertien kinderen gevlucht naar Normandië. Zijn moeder heeft daar bij een pastoor in huis gewoond en goed Frans geleerd. Ze trouwde met een Franse man. Voor Deleu loopt de grens dus door hemzelf. Bovendien woont hij al jaren op enkele meters van de Franse grens. Het grootste deel van zijn leven heeft hij in de grensstreek doorgebracht in Rekkem, gelegen tussen het West-Vlaamse Kortrijk en het Noord-Franse Rijsel. De grens is datgene wat bindt en verbindt, maar in hoeverre kun je en wil je ‘ontgrenzen’? Hoe ver kun je daarbij in artistiek, cultureel en politiek opzicht gaan? Daarnaast is er natuurlijk de grens tussen leven en dood, armoe en rijkdom, oorlog en vrede. Maar ook: in hoeverre laat je de ander toe, laat je jezelf zien in relaties? “In hoeverre zijn wij als mens benaderbaar in ons intiemste bestaan. Daarbij speelt altijd de relativiteit van de taal. Het mistgordijn dat in de communicatie kan worden opgetrokken. Voor verhulling zorgt, bijvoorbeeld door ironie. Terwijl taal ook een ultiem medium is van bijna geestelijke aanraking. Door het spreken kan iemand indringen in ‘het innerlijk behang’ van een ander. De luisteraar kan er niet onder uit, moet meegaan in de gedachten van de spreker.”
Deleu draagt zijn poëzie weinig voor. De toegankelijkheid van het gedicht is te beperkt als de luisteraar het maar één keer kan horen. Ook houdt hij er niet van zijn eigen werk toe te lichten. Daarmee staat hij de lezer maar in de weg. Een schrijver schrijft. De lezer mag er het zijne uit lezen. En dat eventueel verbeelden zoals de achttien jonge hedendaagse kunstenaars die zich lieten inspireren door Deleu’s tekst ‘citoyen de la frontière’. Het resultaat daarvan is te zien in de Brakke Grond, te Amsterdam tot en met 22 oktober 2003.

Een veelzijdig man en een boeiend gesprek dat volgens mij besloten moet worden met dit gedicht, omdat het de essentie van zijn persoon en werk indringend weergeeft.


Waar het op aankomt

Waar het op aankomt
de trein die niet
voortijdig stopt
in het station
de zon die niet ongezien
wegzinkt in zee.

Waar het op aankomt
een werkwoord vervoegd
in een goede zin
een vraagstuk opgelost
zonder vermogen
en zonder verlies.

Waar het op aankomt
een verlicht meer
en verliefd tot over
de oren. Het gaat voorbij
maar er blijft
overschot.

Waar het op aankomt
gerijpt in een eiken
vat reisvaardig
voor de overtocht
zonder overkant
als het moet.

(uit: Hazen troepen samen, 2000).

Annette van den Bosch
Zeist, september 2003