Een rode sjaal indachtig
In
gesprek met Ivo van Strijtem over de vertaling ‘De mooiste
van Emily Dickinson’, ‘De mooiste van Edith Södergran’
en de dichtbundel ‘De mooie Ierse’.
Ivo van Strijtem vertaalde werk van Emily Dickinson
en merkte daarbij dat hij als het ware door haar geleid werd. ‘Het
klinkt bizar, maar het voelde alsof zij wilde dat ik haar zou begrijpen,’
vertelt hij. En ik geloof hem.
We zitten aan de keukentafel en laten de stem van
het verleden doordringen in de tekst van vandaag. Ivo van Strijtem
(1953, pseudoniem van Ivo Evenepoel), leraar Engels, dichter, vertaler,
ontvangt me in zijn huis in het dorp Lennik, in de buurt van Ninove
(de woonplaats van Koen Stassijns). Van Strijtem publiceerde vier
eigen dichtbundels, en in samenwerking met Stassijns een fiks aantal
verzamelbundels waaronder ‘La Passionata Grand cru’,
liefdesgedichten, en de serie ‘De mooiste van…’,
waarin laatst ‘De mooiste van Quasimodo’ (vertaald door
Erik Derycke en Bart van den Bossche) en ‘De mooiste van Wordsworth’
(vertaald door Ivo van Strijtem) verschenen.
‘De mooiste van Dickinson’ (vertaald door Ivo van Strijtem)
en ‘De mooiste van Södergran’ (vertaald door Lisette
Keustermans en Ivo van Strijtem) verschenen samen met zijn laatste
eigen dichtbundel ‘De mooie Ierse’ in 2002.
Beminnen
Zeer strekt het zich uit naar binnen.
Want zo ver gaat beminnen:
een wijd open land met ginds een man,
een vrouw die naar de einder staart
waaraan een man, een vrouw, een engel.
Het einde verwatert, verdampt, verdwijnt
naarmate je nadert.
Zijn vinger die naar binnen glijdt
vindt instemming. Hij deelt zich uit:
ogen, mond, tong, penis, zaad.
Met hart en ziel raapt zij hem op
en legt hem neer in goede aarde.
Want het grenst nooit.
Ook al slaat de klok ons hard om de oren,
het streeft en het loont.
En heel soms merk je dat er licht brandt
in een huis waar niemand woont.
(p. 17)
Uit: De mooie Ierse
Lezers tot dialoog opwekken
Al geruime tijd vertaalt Ivo van Strijtem werk van internationaal
bekende dichters. Vaak in samenwerking met Koen Stassijns, met wie
hij al zo’n 20 jaar goed bevriend is, en met deskundigen uit
het betreffende taalgebied. ‘Deze innerlijke noodzaak tot
vertalen wordt ingegeven door de behoefte om tegelijk verder –
over taalgrenzen heen – te kijken en om die rijkdom en beleving
door te geven aan de lezers. Veel mensen kennen slechts een of twee
gedichten van grote schrijvers als Goethe en Brecht. En ook dat
is nog afhankelijk van de voorkeur van de docent die men op de middelbare
school had. Kortom, er bestaat een behoefte aan verdieping en uitbreiding
van de oppervlakkige kennis van het werk van grote dichters. Tagore
bijvoorbeeld is in Nederland geïntroduceerd door Frederik van
Eeden, als de ‘biddende’, de ‘wijze uit het Oosten’.
Daarbij vergeet men dat hij op de eerste plaats een groot dichter
is. Door de reeks, waarin Tagore, Neruda en Goethe het beste verkopen,
krijgen lezers de kans om hun mening over dichters bij te sturen
en te verruimen.’
Dezelfde noodzaak tot verheldering voelt Van Strijtem als hij gedichten
onder de aandacht van jongeren brengt op middelbare scholen. ‘Poëzie
is interessant en mooi, je moet er alleen de juiste aandacht aan
besteden en uitvinden wat bij jou past. De een houdt van Keats,
de ander van Brecht of van Neruda. Juist die variëteit moet
aan bod komen in schoolprogramma’s en ook de voordracht moet
aantrekkelijk zijn voor een jong publiek. Als je de dialoog aangaat
ontstaan er prachtige dingen bij jonge mensen. Soms beginnen ze
zelfs te schrijven.’
Poëzie moet uit haar boeken treden
‘Door het omgaan met andere dichters en het lezen, herlezen
en vertalen ontstaat een verdieping en een andere kijk. Dat inspireert
enerzijds maar maakt het ook wel lastiger om zelf gedichten te schrijven.
Alles bestaat immers al, het gaat vaak over de grote thema’s
als liefde, dood, relaties. Onlangs zei iemand dat mijn laatste
bundel ‘De mooie Ierse’, internationaal las. Dat vond
ik een prachtig compliment, want ik zie inderdaad invloeden van
de dichters die ik bewonder in mijn werk terug.’ Met ‘Een
rode sjaal’ kwam er een keerpunt, voor die tijd vergeleken
velen mijn werk met dat van Herman de Coninck, Remco Campert en
Adriaan Morriën. Daar is op zich niets mis mee, maar meer en
meer ben ik daarvan proberen los te komen, er zijn nu andere invloeden
te bespeuren. De inspiratiebron vormt nu het leven zelf, het landschap,
de kunst, het lezen van José Saramago, Virginia Woolf, Meir
Shalev, Gabriel García Márquez,… . Naar mijn
mening heeft kunst een eigen taal, de kunst wordt niet belemmerd
door grenzen. Sterker nog ze werkt ontgrenzend’
Op mijn vraag hoe het dichten verloopt zegt hij:
‘Een gedicht dient zich soms aan buiten het zelf om, als een
communicatie. Het is een wederkerig proces. Het is zoals in het
gezegde ‘Een rijke man kan een vrouw kopen, maar hij kan niet
haar liefde kopen’, zo werkt het ook met dichten. Communicatie
en wederkerigheid zijn niet hetzelfde als gemakkelijk. Neemt niet
weg dat ik flirt met het gemakkelijke, met ‘de adel van het
alledaagse’, de eenvoudige woorden blijven de moeite waard
en staan nooit alleen. De taal is weliswaar van de mensen, maar
alles heeft zijn typische taal, van rotsen tot dromen. Het is een
grote rivier met diverse zijstroompjes die allemaal via dit netwerk
leiden naar meer. De essentie daarvan is dat alles met alles is
verbonden. En deze verwantschappen dienen zich vanzelf aan als de
dichter zich er voor open stelt.
Poëzie schrijven is een paradoxale bezigheid: wie schrijft
schrapt of steekt zijn woorden in een strakke vorm, net om meer
uit te drukken, om verder te gaan, om grenzen te verleggen.’
‘Daarnaast bestaat het gedicht niet als het
niet gelezen wordt. Daarom is het belangrijk te trachten de poëzie
bij zoveel mogelijk mensen te brengen. Dat is ook de zin van het
bloemlezen. Tegelijk mag de taal niet verloederen, verworden tot
een ‘codetaal’, iets waarvoor Harvey Cox decennia eerder
al waarschuwde. De dichters zijn de archeologen van de taal; tevens
hebben ze een maatschappelijke taak te vervullen. Iedere kunstenaar
neemt stelling en breekt hokjes open tussen de verschillende maatschappelijke
lagen. In de manier van werken van een kunstenaar ligt immers de
anarchie besloten, hij heeft zeeën van tijd nodig om iets te
creëren. Alleen dat al staat haaks op het productieproces,
waarin alle andere beroepen zich bevinden. Door deze werkwijze plaatst
de dichter/kunstenaar alarmlichtjes voor de toeschouwer, klaagt
hij de stroom aan. Soms moet een schrijver duidelijk stelling nemen.
Voor mij is het keerpunt dus ‘Een rode sjaal’. Het titelgedicht
daaruit is een politiek, hoopgevend gedicht. Nog voor de bundel
in 1998 verscheen, stond het in de ‘Humo’ in de week
van 1 mei. Ook schreef ik een gedicht over de kindermoorden in België
genaamd “Prinsessen van België”. Dat gedicht is
geplaatst in ‘De Morgen’ vlak voordat het proces tegen
Dutroux plaatsvond.’
Verwantschappen dienen zich aan
Van Strijtem vertelt dat hij 6 jaar lang avondlessen Zweeds heeft
gevolgd. Hij ging na de dood van eerst zijn moeder en daarna zijn
broer enige tijd naar Zweden en voelde zich daar wonderbaarlijk
goed thuis. Misschien was hij door de dood toe aan een andere wereld.
De fascinatie voor het werk van de Finse, Zweedstalige dichteres
Edith Södergran (1892 – 1923) groeide evenredig met zijn
kennis van het Zweeds. Ook ontdekte hij de dichter Gustaf Fröding
(1860 – 1911) voor wie hij een grote bewondering voelt. ‘Deze
dichter werd regelmatig in een inrichting opgenomen, was een dronkaard
en de onevenwichtigheid in eigen persoon. In zijn gedichten echter
loopt hij als het ware op een koord; daarin vindt hij een merkwaardig
evenwicht. Ik raak er nooit op uitgelezen.’
Verbindingen bloot leggen
Over het dichtproces zegt Van Strijtem: ‘Ik kan moeilijk schrijven
in de zomer en overdag. Ik schrijf liefst ’s avonds, alleen,
met muziek en af en toe een glas whisky. Meestal is er een versregel
die als leidraad fungeert, die schrijf ik dan in oude half volgeschreven
schoolschriftjes van mijn kinderen. Het zijn nooit nieuwe schriften.
Soms ontstaat een gedicht in een keer, dan vraag ik me verbaasd
af wie het nu eigenlijk geschreven heeft. Dat geeft een zalig, bijna
hemels gevoel. Ik creëer wel bewust een afstand van het gedicht:
pas als het na twee maanden nog overeind staat, dan is het goed.
De verbanden in het gedicht merk ik meestal achteraf, ik construeer
ze niet vooraf. Je raakt aan ‘the world beyond’, het
zijn echte ‘moments of being’ zoals Virginia Woolf het
uitdrukt. Zij heeft het ook over ‘tunneling’, de onzichtbare
ondergrondse verbindingskanalen tussen de verschillende bewustzijnslagen,
en tussen kunstenaars/mensen die met hetzelfde bezig zijn. De ervaring
van dat graafwerk had ik dus zeer sterk bij de vertaling van het
werk van Dickinson (1830-1886). Soms kon ik niet snel genoeg schrijven
om alles op papier te krijgen.’
Poezië ontmaskert
‘Door de lay-out en de titel ‘De mooie Ierse’
dachten sommigen dat ze hier te maken hadden met een verzamelbundel
vertaalde Ierse gedichten, omdat het zo lijkt op de titel van de
andere bundels ‘De mooiste van’. Dat is jammer, want
het is echt mijn eigen laatst uitgekomen bundel.’
Monasterboice (10de eeuw)
(2 fragmenten)
De mensen zwierven in kleine bendes
door de velden of volgden de rivier.
Ze verscholen zich in het woud,
bouwden hutten, staken ze in brand.
‘Er is geen spoor’, vloekten ze.
En bang van elkaar trokken zij karren,
aten modder, raakten hun kinderen kwijt
of lieten ze achter in een holle boom.
Na de reis heeft de reiziger heel veel geleerd.
De zee was kalm, ik stapte over golvend land.
Groen, zo leerde ik, was minstens
honderd kleuren. Of hij bestond, zo ja,
waar ik hem vinden kon, vroeg ik aan
iedereen. ‘Jazeker, Muiredach heet hij.
Trek noordwaarts tot bij het zonnegraf
waar een koningspaar – een heks, een jood –
begraven ligt.’ Ik waste mij in de
rivier en sliep bij een vrouw naar wie ik
lang had uitgekeken. Nooit vergat ik haar nog,
ook de hut niet met daarrond de rozen.
Ze toonde me de dood en hoe we daarna verderleefden,
de weg naar hoger nog tot aan Monasterboice.
(p. 15)
Uit: De mooie Ierse
‘We leven in een tijd van nuchtere lafhartigheid,
zei onlangs iemand. De rol van de poëzie daarin is het ontmaskeren.
De mens ontkent veel om zich veilig te voelen en om de angst te
bezweren. De poëzie toont echter dat de wereld, onze wereld,
groter is en dat ‘We feel that we are greater than we know’,
om het met William Wordsworth te zeggen.
Poëzie (en kunst in het algemeen) gaat over de ‘essentie’,
onze taak is het om de universaliteit van de kunst te tonen. Ik
houd al vanaf mijn tiende van lezen, van boeken, van mij verdiepen
in het werk van anderen. Ik wil vooroordelen opruimen, de poëzie
afstoffen, laten opblinken. Mocht dit al nutteloos blijken dan is
het toch een frisse wind. Samen met Koen, die niet alleen een uitstekend
dichter maar tevens een goed performer is, ontvang ik positieve
reacties van degenen voor wie wij onze boeken maken of voor wie
wij optreden. Door met een breed scala gedichten naar mensen toe
te treden, ontstaat wederkerigheid en communicatie. Dat is voor
mij essentieel.’
De mooie Ierse, gedichten / Ivo van Strijtem
Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Atlas
2002, ISBN 90 450 05867
Een rode sjaal, gedichten / Ivo van Strijtem
Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Atlas
1998, ISBN 90 450 0183 7
De mooiste van Dickinson / Vertaling Ivo van
Strijtem
Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam
2002, ISBN 90 209 4823 7
De mooiste van Södergran / Vertaling Lisette
Keustermans en Ivo van Strijtem
Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam
2002, ISBN 90 209 5027 4
De mooiste van Wordsworth / Vertaling Ivo van
Strijtem
Lannoo/Atlas, Tielt/Amsterdam
2004, ISBN 90 774 4121 2