Annette van den Bosch
Hugo Claus l
 
 
Informatie over Annette van den Bosch en deze site Gedichten, waaronder Vlaamse en vertaalde         Artikelen over dichtbundels en dichtbijeenkomsten Recensies van dichtbundels Interviews met dichters, uitgevers etc Over jonge dichters
Beginpagina                 Contact
 
     
  -
 

Hugo Claus - In geval van nood

Een knipoog naar Calvino

Verschenen in Meander op 24 oktober 2004


Op 5 april 2004 werd Hugo Claus 75 jaar en dat liet de uitgever niet onopgemerkt voorbijgaan. Er verschenen mooie uitgaven van de Verzamelde Gedichten en van alle romans, Mark Schaevers maakte een uitvoerige keuze uit vijftig jaar interviews en Claus zelf droeg een nieuwe bundel bij, In geval van nood, dat binnen een maand al toe was aan een tweede druk.
Het is een forse bundel van 197 pagina’s, waaruit ik een aantal thema’s belicht: het thema schrijven en het thema liefde. Het openingsgedicht begint zo:

Woorden? Grondeloos
Leestekens? Noordeloos
(p. 7)

De tekst geeft al aan dat woorden mogen rondgaan zonder vaste grond en dat er minder punten en komma’s gebruikt hoeven te worden. Zij zijn zonder Noorden.
Vervolgens spreekt hij over het gedicht als nest. Een verwijzing naar Jozef Deleu’s literaire tijdschrift Het liegend konijn waarin de gedichten ‘uit het nest geroofd’ zijn?

Het eerste gedicht eindigt met de woorden:

Ach, wat nog rest
na het gemiddelde van de jaren
is een steeds minder bibberend
springplankje
(p. 7)

De springplank bibbert minder, maar is wel gereduceerd tot een plankje, in de loop der jaren. Zijn dit de woorden waarmee een 75-jarige terugkijkt op een lange, bevlogen en vooral bijzonder productieve carrière als schrijver en regisseur met gedichten, boeken, toneelstukken en films op zijn naam? Weinigen zullen hem na kunnen volgen. Zo’n brede blik, zo’n groot interesseveld en zoveel productie op zo’n immens terrein. Het motto van de bundel luidt: ‘Con leggerezza pensosa’ (met nadenkende licht[voetig]heid). Deze woorden zijn waarschijnlijk ontleend aan de Italiaanse schrijver Italo Calvino. De Amerikaanse componist Elliot Carter (1909), de man die op 90-jarige leeftijd zijn eerste opera schreef, componeerde in 1990 een stuk voor klarinet, viool en cello met de titel ‘Con leggerezza pensosa’, opgedragen aan Italo Calvino. Hugo Claus ontmoette Calvino in 1959 waar zij samen meededen aan het Young Artists Project; hij heeft de schrijver dus van nabij meegemaakt.

Nadenkende licht[voetig]heid is een goed motto voor een schrijver die niet van dogma’s houdt en de verwondering nastreeft en vereert. Zijn gedichten variëren binnen deze bundel sterk van kwaliteit, van goed geschreven verhalende gedichten tot matige rijmwerk op het niveau ‘het is in het Bargoens/ dat ik loens’. Claus voelt in deze variatie ongetwijfeld verwantschap met de opvattingen van Calvino (1923 - 1985), voor wie lichtheid, snelheid, precisie, duidelijkheid en veelvormigheid de kenmerken van goede fictie waren.

In In geval van nood zijn opgenomen Made in Belgium, dat al eerder verscheen als zelfstandige uitgave onder die titel met foto’s van Harry Gruyaert, Zeezucht dat verscheen onder die titel met schilderingen van Jan Vanriet en dat in 2003 in een oplage van 76.000 exemplaren werd verspreid in België en Groeten, de bundel die verscheen ter gelegenheid van Gedichtendag 2002.
Naar andere dichters verwijst Claus in het gedicht ‘De as’, over de verstrooiing van de as van Eddy van Vliet in Watou door Gwij Mandelinck op 12 oktober 2002. Opmerkelijk zijn de regels.

Trouw gebood
dat hij zou blijven schudden
Tot er geen as meer was
(p. 89)

Mandelinck vertelde me in een interview voor Meander begin vorig jaar dat hij verbaasd was dat er zoveel as was om te verstrooien. Dat maakt Claus in deze paar regels duidelijk, maar dan met de klank van grote vriendschap daar doorheen gemengd.

In ‘de geuren van mijn herbarium’ weet Claus een bijzondere sfeer op te roepen. Naast de inhoud, is er de terugblik naar het verleden. Herbarium (1949) is een van de eerste dichtbundels van Claus en deze werd door het bijzondere karakter ervan in 2002 opnieuw uitgebracht.

De zee is mijn getuige
mijn kop splijt ik aan duigen

dat er hier duiven overblijven
gevoederd door hoestsiroop
(p. 23)

Is dit de siroop die schorre kelen verzacht en vooral verdooft? Voor de man die aan zijn stem en kuchen te horen vaak een streling van de stembanden nodig had?

De 200 Apaches (zonder Winnetoe)
duiken achteloos rochelend in de verre puinen
En weer is de lamlendige liefde
in de weer
(p. 23)

Hier worden jeugdherinneringen, liefde en seks bij elkaar gevlochten in rochelen en puin. Herbarium werd destijds door Claus geschreven voor zijn eerste vrouw, hij had de bundel geïllustreerd. Beter dan Claus kan niemand dit omschrijven. In het achterlaten van de kinderlijke wereld met avonturenboeken voor ‘het lamlendige van de liefde’ is een duidelijke verwijzing te vinden naar de bundel de lenige liefde van Herman de Coninck, de dichter van de verwondering bij uitstek. Die verwondering vinden we bij Claus terug in de laatste regel van het gedicht.

‘Nooit eerder,’ zei zij hees, ‘Nooit.’

Of was ik het die dat zei?
(p. 23)

Bij de laatste regel wordt opeens het perspectief omgedraaid, waar in de voorlaatste regel de man degene was die iets unieks tot stand bracht is het nu de vrouw. Vrouwen en liefde, het uiterlijk en het gevoel blijven onverbrekelijke duo’s, die steeds terugkeren in de bundel. Zoals in het gedicht ‘Bewegen I’ .

Alsof door de wenteling van je lenden
een heldere nachtmerrie ontstaat
(p. 26)

En dan later:

De liefdes, praat er niet over
ik registreer alleen die dagelijkse
nonchalante dood van mij
(p. 26)

De kleine dood, waarmee het onstuimige orgasme ook wel wordt vergeleken is bij Claus niet uitbundig of droef stemmend, maar een nonchalant tussendoortje van dagelijks ritueel.
In ‘Bewegen V’ grijpt de dichter terug naar eerdere verkondigingen.

Vervoering, verschuiving
op de bestofte gladde vloer
Wij vergeten dat het waar is
dat wij elkaars gemis zijn
elkaars voer
(p. 30)

In ‘En wiegend in mijn moeders water’ worden oorzaak en gevolg omgedraaid, daarna is er een verwijzing naar de existentiefilosofie van Sartre, naar de anderen die door hun kijken de hel kunnen vormen. Vervolgens schakelt de dichter over naar het alledaagse geweld, met platvloers eindrijm, refereert aan de buren die het hoesten verkeerd interpreteren.

Maar ik hoest
me een bronchitis
en tot in de wolkenvelden
staan zij verdekt
opgesteld, de anderen, die hel.

Zij bonkte tegen de muur.
‘Een schedelbreuk?’
‘Nee, scheef geneukt.’
(p. 64)

Met romantiek en dichterlijkheid heeft de schrijver niet veel op, blijkt in een ander gedicht getiteld ‘Aks’.

Drieënnegentig procent van de Amerikaanse
bevolking gelooft dat er engelen bestaan
                   (klapwiekend
                   zomerdinsdagavonds)
Ik voel me niet zo dichterlijk
                   (de dingen
                   op zijn onnozelst)
want ik wil alles met jou vergelijken
(p. 144)

In die paar regels gebeurt veel, er wordt statistiek aangehaald, het Amerikaanse volk wordt te kijk gezet, want de engelen verschijnen per klapwiek en op een doordeweekse avond. Daarnaast plaatst Claus zichzelf als iemand die niet zo ‘dichterlijk’ is, niet romantisch in engelenromantiek gelovend. Maar ondertussen zegt hij ‘ik wil alles met jou vergelijken’, hetgeen romantisch is en onnozel maar ook heel aards menselijk.

In Zee van tijd (1) komen elementen samen die in eerdere gedichten voorkwamen of wellicht is het andersom, afhankelijk van het moment waarop het gedicht geschreven werd.

De zee is mijn getuige
Mijn kop mag aan duigen
als er nog bijen overblijven

gevoerd door hoestsiroop
en uit zijn winterslaap
rijst een zoveelste Apache

(zonder Winnetoe)
en wiekt aarzelend
over de verse puinen

Mama, mag Magda buiten spelen
(p. 150)

Woordgroepen, zinnen, aanhalingen komen bij Claus regelmatig in dezelfde vormen voor. Hij hoeft niet steeds uniek te zijn en zichzelf te overtroeven. Blijkbaar zijn de zinnen zichzelf genoeg.Verderop in de bundel in het gedicht 'Verademing' is er weer herhaling, nu van het ‘elkaars gemis’ en ‘elkaars voer’ zijn. Het zichtveld van de lezer wordt vergroot, doordat we nu zien waar de verschuiving aan te danken is en ook waarmee de vloer bezaaid is.

Verademing
vervoering, verschuiving (meubelen,
verhuizing, diefstal en vernietiging)
En vooral de bestofte vloer met peuken
toen wij vergaten dat
het waar is dat wij elkaars
gemis zijn, elkaars voer.
(p. 169)


Het gedicht ‘Panoramisch’ verwijst naar eerder al eens aangehaalde personen Nonkel Miele en Magda. Het woord Nonkel doet denken aan Cyriel Buysse (o.a. het Bolleken) en aan monkelen. Nonkel Miele kon zingen, iets van Hugo Wolf, lazen we al in een ander gedicht. Ook Pierke komt voor, door die Vlaamse namen krijgen de gedichten een hoog Permeke-gehalte.

Magda lag hyperbolisch klaar
Zij piepte als een trampoline
Had Nonkel Miele toen al
zijn sokken uitgetrokken?
(p. 178)

In hetzelfde gedicht ‘Panoramisch’ staat een verwijzing naar de zelfdoding van Herman Brood op een wijze die aan circus- en kermisattracties doet denken, waardoor een vervreemdend effect ontstaat. De assonantie geeft bovendien een associatie met de kunstenaar Panamarenko, die bekend staat om zijn fantastische vliegmodellen, die overigens net zo min als Brood konden vliegen.

Een kwieke panoramische
zwenk langs het dak van het Hilton Hotel
Komt zien! Komt horen en zien!
De mens als pannenkoek!!
(p. 179)

In ‘Een bruiloftslied’ komen wederom verwijzingen voor naar eerdere gedichten. Daardoor wekt het de indruk of de gedichten in de bundel om en door elkaar buitelen. Dat geeft een interne samenhang, maar anderzijds ook een idee van zappen. Alsof de lezer door een interactieve bundel wandelt. Het lijkt een knipoog naar Calvino.

93 procent van de Amerikanen gelooft
dat er engelen bestaan.
                   (De hele dag tevee. Ik deed er aan mee.)
Jan Hoet zei: Iedereen is kunstenaar, ook
de blonde logopediste in haar afgrondelijke sleep
in de 1900-Wintertuin.
                   (Kan je alles met alles vergelijken?)
(p. 190)

Even verder in dit gedicht weer een bekende zin:
                   O, ceremoniële vorst
wuif je haarlok weg, wrijf in je oogkassen,
                   vecht tegen de geeuw van je leven.
                   En slaap in haar sleep.
                                      ( Ik voel me niet dichterlijk vanavond.)
(p. 190)

In ‘Ophelia’s song’ is een Shakespeareaanse vrouw aan het woord, of is het hier de Hamlet, die gestoord raakt.

Hoe kan ik ooit van zinnen zijn?
Mijn zinnen werden vastgebonden.
De hemel heeft een zwijn gezonden,
dat heeft mijn brein geschonden.
Wat voor een zot zwijn mag dit zijn?
Rara, dat zwijn draagt hermelijn.
(p. 191)

De zinnen ontglippen (en hoe!), ook al is zij (of hij) volgens eigen zeggen niet van de zinnen en al voelt de dichter zich geboeid door de omgeving, de anderen, die hem het zwijgen willen opleggen (zwijgen en zwijnen en paarlen daarvoor). Zwijnen en zinnen worden met elkaar verbonden met een dierlijk bontje van hermelijn. De hermelijn als koninklijke dracht vergelijken met het aardse boerenzwijn dat in de modder wentelt als gezonden door de hemel, het is Claus ten voeten uit. De tegenstellingen vinden elkaar in de waanzin. In 1970 kwam er een bundel van Claus uit ‘Heer Everzwijn’ over de Vlaamse schilder Hugo van der Goes. Ja, zot is het hoe alles in elkaar grijpt in het universum van de dichter. Claus is als een vorst in zijn eigen paleistuin bezig. Af en toe een kruidje roeren, een rozenstruik planten, een aantal bomen snoeien. Maar vooral genoegen scheppen in het planten en zaaien en af en toe eens een zaadje ergens tussen steken waar het niet hoort. Of een kruising proberen te bewerkstelligen tussen soorten die elkaar nog niet kenden. Op een manier die enerzijds degelijk en traditioneel aandoet en anderzijds de draak steekt met het hedendaagse interactieve zapp-lezen.

Claus speelt de vorst die zijn minstrelen voor hem laat zingen en die daarnaast zelf alle edele kunsten beoefent. Hij regisseert, hij schrijft, hij dicht, hij houdt zich bezig met de beeldende kunst, hij leest en draagt voor. Af en toe roept hij eens een aantal narren-recensenten bij zich om hem te vermaken en blijkt hun oordeel niet terecht of onvakkundig dan stuurt hij de heren en dames terug naar hun kamer om nog eens wat te overdenken. Pas maanden later roept hij ze terug. Dan mogen ze een nieuw kunstje vertonen en commentaar leveren op zijn met met drek en odeur besprenkelde vondsten. En deze vorst mag dat van zijn volk, het werkt zelfs in zijn voordeel.

Gekus in nekhaar
Over zijn schouder
knipoogt zij naar
alle anderen

(p. 52)

Zoals zijn dame speelt met de anderen, speelt dichter-vorst Claus ook met de dame en met het wellustig toeziend volk daarachter. Want reken maar dat de knipogen van beide kanten komen!

Annette van den Bosch
Zeist, oktober 2004


Hugo Claus – In geval van nood
Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 2004
176 blz. (gebonden); € 26,50
ISBN 90 234 4813 8

Mark Schaevers – Groepsportret Hugo Claus. Een leven in citaten
Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 2004
452 blz.; € 17,50
ISBN 90 234 1438 1

Hugo Claus – Gedichten
Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 2004
1376 blz. (cassette); € 95,-
ISBN 90 234 1287 7

Hugo Claus – De romans
Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam 2004
2856 blz. (cassette); € 95,-
ISBN 90 234 1341 5