Uit 
              het raam staren helpt 
            Een 
              interview met Danny Degenaar naar aanleiding van het verschijnen 
              van de bundel ‘Eternelle lust geen bollen’ in de Sandwichreeks. 
            Hoe ben je 
              tot schrijven gekomen?  
              Ik geloof uit verveling. Mijn middelbare schooltijd beperkte zich 
              tot het neerpennen van koddige versjes en langdradige James Bond 
              verhalen, de James Bond van vlees en bloed wel te verstaan, uit 
              de boeken van Ian Fleming. 
            Wat moet er 
              gebeuren voor jij een gedicht gaat schrijven? 
              Ik weet het niet. Uit het raam staren en dagdromen wil nog wel eens 
              helpen. Diverse schrijvers hebben al gewezen op hef feit dat de 
              prachtigste poezie op het toilet wordt geschreven. Het beste dient 
              zich aan wanneer je er niet op bedacht bent. 
            Hoe ga je om 
              met kritiek? 
              Niet zo best, vrees ik. Ik heb de neiging in de kleur van de recensent 
              te schieten. Prijst hij mijn gedicht, dan prijs ik het onmiddellijk 
              mee. Sabelt hij het neer, dan begin ik het te beschimpen. 
            Wanneer is 
              een gedicht áf voor jou? 
              Als het klopt. Als het logisch is. 
            Vertel eens 
              iets over jouw activiteiten bij de literaire site De Klos? 
              De klos is een vraagteken, altijd al geweest. Het verschijnt onregelmatig, 
              en bestaat onregelmatig. Momenteel is ze off-line, maar ze lijkt 
              de winter goed doorgekomen en is rijp voor een reanimatie. Sinds 
              de oprichting stelt ze zich tot doel om de poëziepareltjes 
              op te duiken uit de modderpoel van het internet, en ze voor de vergetelheid 
              te behoeden. De activiteiten zijn niet strikt afgeperkt. Ik tracht 
              me op het verzamelen van poëzie te richten, roop zit o.a. achter 
              de knoppen. De klos is een clubje vrijbuiters, inhoudelijk prima, 
              maar organisatorisch een ramp. 
            Hoe is deze 
              fijne bundel tot stand gekomen? (prachtige titel overigens) 
              Ik stuurde wat gedichten naar een tijdschrift dat niet meer bleek 
              te bestaan. Toevalligerwijs zat Uitgeverij 521 achter dat tijdschrift. 
              Na een aantal stille maanden werd men klaarblijkelijk enthousiast 
              en nodigde me uit om eens te komen babbelen. Daarna ging het vlot. 
            Ik vond het 
              leuk om veel gedichten van Schrijfnet te herkennen. Hoe heb je gekozen? 
              Heel simpel: ik koos de beste, in mijn ogen, en de redacteur (Martien 
              Bos) strooide het zout op de slakken, en de uitgever serveerde het 
              hele boeltje af. Alle gedichten staan op schrijfnet. Het scheelt 
              de lezer geld en bespaart hem de gang naar de boekhandel. 
            Hoe reageerde 
              Job Degenaar toen je vroeg of zijn brief in de bundel mocht? 
              Hij had geen keus, haha, we waren het hem vergeten te vragen. Derhalve 
              dien je de mededeling achterin de bundel dat de brief met zijn toestemming 
              geplaatst is met een korreltje zout te nemen. Achteraf heeft hij 
              zijn zegen gegeven. Hij vond het leuk. 
            Veel van de 
              gedichten die ik van jou waardeer hebben een absurd tintje, zoals 
              Wetenschap (dat ook in Meander werd gepubliceerd). Ook het gedicht 
              waaraan de titel van de bundel is ontleend vind ik typerend voor 
              jou. In eerste instantie lijk je alleen te registreren en dan is 
              er opeens een omslag, waardoor het hele gedicht bijna een liefdesverklaring 
              wordt. De combinatie registratie/wending/gevoel vind ik schitterend. 
              Je bent daar vaak heel origineel in. 
              Maar dat is mijn mening. Wat zijn jouw lievelingsgedichten uit de 
              bundel en waarom? 
              Ja, ‘Wetenschap’, ‘Ronde van Degenaar’ vind 
              ik zelf ook geslaagd. En het gedicht over die afgebeelde Clown, 
              naar een schilderij van Charley Toorop – voor mij appelleert 
              het aan de omslagen van de strip ‘De wondersloffen van Sjakie’. 
              Schooljongens die aan de zijlijn hun voetbalelftal aanmoedigen, 
              het is voorjaar, op de achtergrond fietst een jongen voorbij, zijn 
              voorwiel bevindt zich al buiten het omslag. Een archetypisch tafereeltje 
              dat mijn nieuwsgierigheid opwekte. Ik wilde weten wie buiten de 
              boot was gevallen. Een lieftallig meisje dat de blos op het gezicht 
              van de getekende jongen naast haar verklaarde? Voor mij beperkte 
              de tekening zich niet tot het omslag, ze liep gewoon verder, niet 
              alleen in ruimte, maar ook in tijd: de wedstrijd was gespeeld, de 
              jongens namen afscheid en fietsten naar hun oma die hen met thee 
              en een boterkoek begroette. 
            Hoe zou jij 
              je eigen dichtstijl omschrijven? 
              Zoals je zegt: een absurd tintje. 
            Welke dichters 
              bewonder jij? En wie daarvan zou je wel eens willen spreken? 
              Het betreft voornamelijk losse gedichten die ik niet zo een-twee-drie 
              aan een naam weet te koppelen. Nou ja, het standaardlijstje: Kopland, 
              Szymborska, Wijnberg, Michel, etc. Wie ik daarvan graag zou spreken? 
              Nooit zo over nagedacht, maar ik ben nog eens van plan om Krakow 
              te bezoeken, dus het lijkt erop dat Szymborska bovenaan het lijstje 
              staat. 
             |