Hier
werkt Stassijns elke dag aan een massief houten lange abdijtafel.
Voor deze gelegenheid zijn alle boeken opzij geschoven en is ruimte
gemaakt voor koffie, thee en lekkernijen. Vooral ook voor veel Cola
light, want sinds het stoppen met roken drinkt Stassijns liters
Cola: ‘Ik hou van verslavingen!’.
Koen
Stassijns is een maatschappelijk betrokken dichter. Tijdens de oorlog
in Kosovo vertaalde hij onder andere een bundel met moderne Albanese
poëzie en met zijn jeugdvriend Ivo van Strijtem stelde hij
diverse bloemlezingen samen. De vriendschap met Ivo van Strijtem
dateert al van 20 jaar geleden, ze zijn afkomstig uit dezelfde gemeente:
Roosdaal. Ivo van Strijtem komt uit het dorp Strijtem, Koen Stassijns
uit het dorp Pamel. Over dit dorp schreef hij het volgende gedicht.
Pamel
brief aan het dorp
Ik
sliep nabij een fontein
met mijn hoofd in jong gras
ik droomde dat ik een klein
jongetje in Pamel was
Hubert
van Herreweghen
Ik
heb jaren afgemeten gewoond tussen
een som van huizen, in een vreemde taal
beten hun halzen me toe. Ik droomde
van genezen. Zij liet me in het kerkportaal
met
lippen van zeven aan alles wat lief was
aan haar. Gods rechterhand sloeg het zesde
gebod van ons af, en uit de hemel viel de grijns
van het dorp dat de ogen niet sloot. Wie genas
rolde
een rode loper uit naar de mond
van de stad en verdween. Zij bleef, vergat
hoe je een jongen moet vergeten en zond
hem haar binnenste na, wat hem ontging.
Nog
blaft het dorp hem aan in de naam van
een vrouw die niemand aansprak, doorbrak, hing.
(uit
Zwijghout, Atlas, Amsterdam, 2000)
Het
gedicht is beter te begrijpen als de lezer weet dat de vader van
Stassijns apotheker was en dat zijn moeder zo’n twintig jaar
geleden zelfmoord pleegde, hetgeen pas na ettelijke pogingen lukte.
Al vanaf zijn kindertijd kent Koen Stassijns de angst voor de leegte.
Het kost hem moeite om te leven, hij kan ternauwernood omgaan met
de triestheid ook al noemt hij zichzelf niet suïcidaal. Op
zijn vijftiende publiceert hij al een eerste dichtbundeltje en rond
zijn achttiende zingt hij in een groepje, treedt op en er wordt
een plaat gemaakt.
Eigenlijk
wil Stassijns naar de toneelschool, maar zijn ouders verbieden dit,
omdat het niet zou verdienen en vooral omdat dit niet past bij een
apothekerszoon. Hij begint tegen zijn zin aan een rechtenstudie
en geeft die na enkele geslaagde semestriële examens op omdat
het niet bij zijn ambitie past. De andere zes kinderen uit het gezin
Stassijns zijn, op één na, academisch gevormd, zij
liepen beter in de pas die de ouders bedacht hadden voor de kinderen.
Stassijns verlaat het ouderlijk huis, stopt met schrijven en komt
terecht in het bedrijfsleven: in de wegsignalisatie. Hij start een
eigen bedrijf op en is redelijk succesvol, maar niet gelukkig. Zijn
eerste huwelijk mislukt, hij staat op een keerpunt. Rond dit moment,
hij is inmiddels dertig, ontmoet hij zijn oude dorpsgenoot Ivo van
Strijtem opnieuw en dat blijft niet zonder gevolgen: Na een decennium
literaire inactiviteit begint Koen Stassijns opnieuw te schrijven.
In 1988 verschijnt Aanmaaktwijgen van een vuur bij Lannoo en wordt
een succes. Desondanks blijft hij zijn leven lang de behoefte voelen
zich ten opzichte van zijn ouders te bewijzen. In zijn voorlaatste
bundel Paard van glas schrijft hij: ‘Tijd laat niets overeind./Wie
omkijkt herkent zichzelf beter niet.’
In
1994 verschijnt de film Four weddings and a funeral. Stassijns ergert
zich aan de slechte vertaling van het, onder de titel Funeral Blues,
bekende gedicht van W. H. Auden, en vraagt zich af of dat niet beter
kan. Daar maakt hij de keuze voor het vertalen. De daarop volgende
jaren zal hij meer en meer poëzie beginnen te vertalen uit
het Frans, het Duits en het Engels.
Het
Vlaamse poëzielandschap wordt vooral na de dood van Herman
de Coninck opgedeeld in twee kampen: enerzijds de postmodernisten
en anderzijds de neo-romantici. Voor de postmodernisten is het talige
het meest van belang: Niets is nieuw, alles is al eens gezegd of
gedaan. Stassijns en van Strijtem worden onder de neo-romantici
gerekend. ‘Nonsens!,’ weerlegt Stassijns ‘in Paard
van glas zeg ik ironisch “Ik hoor nergens bij maar verzamel.”
Dat geldt nog altijd.’ Stassijns en van Strijtem vinden die
polarisering een kwalijke zaak en houden een pleidooi voor een grote
variëteit in het poëzielandschap en voor literaire verdraagzaamheid.
Zij wensen zich een kleurrijke poëziestraat met zo veel mogelijk
verschillende huizen. Kwaliteit komt daarbij naar hun mening vanzelf
naar boven drijven. ‘Er is niets mis met gedichten die toegankelijk
zijn en een groot publiek kunnen bereiken. De moeilijkheidsgraad
van een gedicht is immers geen kwaliteitsnorm. Anderzijds moeten
gedichten wel van de vergetelheid gered worden.’ Daartoe verzorgen
zij de reeks De mooiste van…, bloemlezingen van grote, veelal
bekende maar soms ook minder bekende dichters zoals Goethe, Yeats,
Tagore, Neruda, Heine en Alberti. Voor in elk deel staat een inleidende
tekst over de dichter, geschreven door een autoriteit, die specifiek
per dichter wordt uitgezocht. Stassijns en van Strijtem stellen
bijzonder hoge eisen aan de kwaliteit. In de bundels zijn bekende
gedichten opgenomen maar ook minder bekende. ‘Wij willen een
uitgewogen en zo breed mogelijk overzicht van het poëtische
oeuvre’. Indien er geen of niet voldoende bestaande vertalingen
beschikbaar zijn, worden de allerbeste poëzievertalers aangezocht.
Vaak vertalen ze ook zelf. De uitgaven zijn mooi om te zien en voor
studenten betaalbaar. Met de mooiste van Wallace Stevens verscheen
onlangs het veertiende deel in de reeks. Er staan nog uitgaven gepland
tot 2006, van onder andere Poesjkin, Victor Hugo, W. Wordsworth
en Salvatore Quasimodo. Naast de reeks De mooiste van … verschenen
ook bloemlezingen van Liefdesgedichten en Rouwgedichten.
In
1989 en 1998 publiceerden Stassijns en van Strijtem repectievelijk
Château La Passionata en La Passionata Grand Cru, twee boekjes
waarin de dichters naar eigen zeggen ‘vrouwen, poëzie
en wijn tot een driehoeksverhouding verleiden.’ Deze uitgaven
veroorzaakten enige beroering onder critici in Vlaanderen. De menging
van commercie en dichterschap staat niet hoog in aanzien. Maar voor
beide dichters geldt dat zij constant de afweging moeten maken tussen
geld verdienen, dagelijks brood op de plank en dichterschap. ‘Een
dergelijke realiteitszin sluit geen maatschappelijke betrokkenheid
uit. Het is immers onmogelijk om politiek en poëzie te ontkoppelen.
Elke mens, dus ook een dichter, is een politiek wezen met een politieke
verantwoordelijkheid. Politiek tracht orde te scheppen in een versplinterd
en uiterst complex wereldbeeld. Poëzie tracht dat vaak ook.
Een gedicht is een uit elkaar gevallen en weer gelijmde pot.’
Regelmatig
geven Stassijns en van Strijtem samen workshops aan studenten of
lezingen op scholen of in cultuurcentra. Het is een uitdaging om
ook mensen die weinig of niet lezen, te betrekken in de poëzie
en mee te geven dat zij er als mens toe doen. ‘Wij zijn tegen
uitsluiting en exclusiviteit in de poëtische wereld. Er is
al fascisme genoeg!’ Stassijns haalt daarbij Nobelprijswinnares
Tony Morrisson aan: ‘Literatuur geeft de mens zijn waardigheid
terug’. (‘In het beste geval’, voegt Stassijns
daar laconiek aan toe).
Zes
jaar lang gaf Koen Stassijns literaire creatie (schrijfcursus).
Een gevolg daarvan is dat hij veel manuscripten krijgt van aankomende
dichters. ‘Het grote misverstand bij aankomende dichters is
dat poëzie vanuit het gevoel wordt geschreven. Schrijven ontstaat
echter vanuit het denkproces. Eerst is er de gedachte of de waarneming
of een woord en van daaruit ontstaat iets, ontwikkel je iets.’
De sonnetvorm die Stassijns gebruikt is vooral een kader. Een korset
dat stevig zit, maar vooral moet meedijen, meegeven aan de maker.
Hij wil het sonnet in een eigentijdse, ludieke vorm terugbrengen
in het werk. Ook is er de ingebouwde moeilijkheidsgraad. Door de
vorm kan een spanning worden opgeroepen, maar ook een ontsnappingsmogelijkheid.
Daar zoekt hij steeds naar. Hij wil zichtbaar in een traditie schrijven
maar wil onder geen enkel beding dat het formele de inhoud zou beperken.
‘Noem mijn gedichten desnoods moderne meisjes in een oude
frak.’ lacht hij, en even later: ‘Ik wil niet postvatten
in de geschiedenis van de literatuur. Dat is helemaal mijn bedoeling
niet. Mijn gedichten zijn geschreven voor dit moment, voor het heerlijke
nu.’ Liefst schrijft hij ze in een klein, oorspronkelijk Grieks
vissersdorpje aan de zuidkust van Turkije, waar hij zich terugtrekt
om in alle rust over de zee en het glooiend landschap uit te kijken
en zinnen te vormen. Op de plaats waar de wieg van onze beschaving
staat komen zijn zinnen, maar het gaat moeizaam. Hij schrijft weliswaar
snel, maar nadien snoeit hij veel en lang. Het uitschrijven van
een gedicht is voor hem een permanente zoektocht, maar ook een wanhopige
strijd tegen de taal en tegen zijn eigen beperktheid. In zijn gedichten
komt steeds meer de essentie naar voren en blijkt steeds vaker de
futiliteit van alles.
In
het werk van Koen Stassijns zijn veel vrouwen aanwezig: dochters,
vriendinnen, de geliefde, de moederfiguur. Stassijns hield veel
van zijn moeder en realiseert zich dat hij zich nooit echt thuis
voelde bij een vrouw, totdat hij zijn huidige vrouw Aagje ontmoette.
Toen ik dat hoorde dacht ik aan het volgende gedicht dat hij opnam
in Zwijghout.
De
moeder
Al
jaren dood gaat zij nog elke dag
een heel eind om in mij. Ik zie haar na
het scheren elke morgen voor me, en sta
een voetstap in haar schaduw stil. Haar lach
tast mij in oog en mondhoek aan, breekt uit
zijn glazen kooi de kamer in en zwijgt wat
aldoor was verzwegen: dat ze begraven lag
onder de duim van een man, in een gat
waar een bouwvallige god het werktuig
van haar buik niet ontzag. Hij werd bewaard,
zij vreesde. Zo ligt ze in mij opgespaard
en gaat in elke vrouw die ik omhels tekeer.
Ze duldt geen vader meer, geen spiegelbeeld,
geeft mij integendeel haar weerzin weer.
uit
Zwijghout, Atlas, Amsterdam, 2000
De
laatste bundel van Stassijns Zwijghout is door de pers goed ontvangen.
Er volgde snel een herdruk. Jammer vindt hij dat de bundel wel vaak
maar niet aandachtig is besproken in de pers, dat weinig door het
oppervlak van de tekst is geprikt. Het centrale thema is het genezen
van het woord en het genezen van het zwijgen. De bundel is opgebouwd
als een boog en gevormd tot een bol die steeds weer omgedraaid kan
worden. Door een laagje af te pellen ontstaat een andere laag. Na
het laatste gedicht kan het eerste weer gelezen worden en dan ontstaan
andere betekenissen. Elk gedicht is onderdeel van het complex waaruit
de bundel is opgebouwd. Weinigen hebben dat doorzien, maar hij spreekt
wel met bewondering over de indringende lezing van Paul Demets,
poëziecriticus van het Vlaamse weekblad Knack.
Zwijghout
is voorlopig zijn laatste bundel, het was wat hij wilde zeggen.
Als ik terugblader in zijn bundels denk ik dat In Paard van glas
de bundel Zwijghout al werd aangekondigd in de laatste strofe van
het gedicht Blijf:
Weg
met de speeltafels van de taal,
ik heb niets meer te zeggen. Blijf
dus nog even. Ik ben zoals ik zwijg.
Om
iets nieuws te schrijven zijn voor Stassijns in eerste instantie
nodig: branie, ijdelheid, het gevoel met iets te willen afrekenen,
zin om met de taal te vechten en een zekere pioniersdrift. Die elementen
zijn er op dit moment niet. Hij is al een aantal jaren heel gelukkig
met zijn vrouw Aagje en daarvan wil hij graag genieten. Schrijven
mag voor hem nooit in plaats van leven komen. Op dit moment beleeft
hij veel genoegen aan het vertalen van een selectie gedichten uit
het monumentale oeuvre van Victor Hugo.
Regelmatig
leest de dichter voor uit eigen werk. Wanneer hij dat doet in kleine
kring, valt hem op dat veel mensen zich aangesproken voelen door
zijn gedichten. Vaak zijn er na deze bijeenkomsten nog gesprekken
waarin blijkt dat menige luisteraar de gedichten op zichzelf betrekt,
zich identificeert met de tekst. ‘Dat mag. Iedereen doet met
een tekst wat zij of hij wil. Ik ga die gesprekken niet uit de weg
… de schrijver doet een appel aan het publiek door zijn werk
te publiceren en lezingen te geven. Daaraan zijn ook rechten en
plichten verbonden. Als hij wil dat zijn werk gedijt moet hij ook
het publiek met een minimum aan welwillendheid tegemoet treden’.
Dan ontstaat er intermenselijk contact en een wisselwerking waardoor
de dichter gewicht kan weg nemen en deuren open zetten. Ik ben blij
dat Koen Stassijns ook voor mij zijn deur wilde openen en met mij
wilde praten over zijn beweegredenen om te dichten en over zijn
herinneringen. De wijn die hij daarbij schonk zal ik niet licht
vergeten.
Annette
van den Bosch
Zeist, november 2003
|